Per 1 januari 2024 zijn de wijzigingen in de Huisvestingswet 2014 van kracht geworden. Gemeenten hebben er nu een aantal nieuwe instrumenten bij om in te zetten op het gebied van woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Aanleiding voor deze wetswijziging op initiatief van Minister De Jonge was een evaluatie van onderzoeksbureau RIGO naar de doeltreffendheid en de effecten van de Huisvestingswet 2014 in de praktijk. Uit deze evaluatie kwam onder meer naar voren dat gemeenten de mogelijkheid willen krijgen om meer woningen toe te kunnen wijzen aan woningenzoekenden met een lokale binding en dat er behoefte is aan duidelijkheid over wanneer er instrumenten op grond van leefbaarheid ingezet kunnen worden. In dit blog laten wij de meest belangrijke wijzigingen de revue passeren.
Vergunningplicht sociale koopwoningen
Naast de vergunningplicht voor sociale huurwoningen is er met de wetswijziging ook een vergunningplicht geïntroduceerd voor sociale koopwoningen. Dit betekent dat het verboden is om zonder vergunning een aangewezen woning te gaan bewonen. In de huisvestingsverordening wordt geregeld wie er in aanmerking komen voor een dergelijke vergunning. Deze wijziging leverde veel kritiek op van de Afdeling advisering van de Raad van State. Het vormt immers een forse beperking van het eigendomsrecht. Mede vanwege deze kritiek geldt de vergunningplicht uitsluitend voor nieuwbouwwoningen.
Deze wijziging houdt logischerwijs verband met de grote behoefte aan geschikte en betaalbare woonruimte voor starters en mensen met een middeninkomen. Door middel van deze nieuwe vergunningplicht kunnen gemeenten bewerkstellingen dat sociale koopwoningen (althans nieuwbouw) ook daadwerkelijk worden bewoond door de aangewezen doelgroepen.
Lokale binding
Uit de evaluatie van de Huisvestingswet 2014 kwam onder meer naar voren dat er vanuit de praktijk behoefte bestaat om meer woningen toe te kunnen wijzen aan woningzoekenden met een lokale binding. Dit zijn personen met een binding aan een betreffende gemeente of een tot de gemeente behorende kern, bijvoorbeeld omdat ze hier al geruime tijd wonen of een netwerk hebben opgebouwd. De wetswijziging maakt het voor gemeenten mogelijk om 50% van het totaal aan te verlenen huisvestingsvergunningen toe te wijzen aan ‘de eigen burgers’. Voorheen mocht dat maar een percentage van 25% zijn.
Vitale beroepsgroepen
Gemeenten hebben nu ook de mogelijkheid om extra voorrang te verlenen aan vitale beroepsgroepen. Hierbij kan gedacht worden aan onderwijzers, verplegend personeel en politieagenten. Een gemeente mag in haar huisvestingsverordening zelf bepalen welke beroepen vitaal zijn. Uiteraard moet dan wel onderbouwd worden (bijvoorbeeld in de toelichting) waarom er schaarste is aan deze beroepen binnen de gemeente.
Leefbaarheid
De belangrijkste reden voor gemeenten om te willen sturen op de woonruimtevoorraad is het bestrijden van leefbaarheidsproblematiek, zo bleek uit de evaluatie van de Huisvestingswet 2014. Eén van de wijzigingen houdt dan ook in dat de leefbaarheid (los van de vraag of er schaarste is) als grondslag mag dienen voor de vergunningsplicht die betrekking heeft op woonruimtevoorraadbeheer (onttrekken, splitsen, samenvoegen en omzetten). Deze handelingen kunnen stuk voor stuk effect hebben op de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in de vorm van geluidshinder of overlast door vuilnis, veel fietsen of geparkeerde auto’s.
Sturing en toezicht
Nu gemeenten nog meer instrumenten in handen krijgen om te sturen op de woningmarkt, is het wel zo geëigend om daar ook wat tegenover te stellen. Zo wordt van gemeenten verwacht dat ze bij vaststelling of wijziging van de huisvestingsverordening in de woonvisie onderbouwen waarom er sprake is van schaarste en welke maatregelen er worden getroffen om deze schaarste tegen te gaan. Indien er ook overwegingen meespelen die samenhangen met de leefbaarheid, moet ook in de woonvisie onderbouwd worden op welke manier de inzet van de instrumenten bijdraagt aan het behoud van de leefbaarheid.
Wat ook nieuw is, is dat gemeenten advies moeten vragen aan Gedeputeerde Staten. Hierdoor krijgen provincies weer meer grip op de huisvestingsverordeningen van gemeenten en kunnen zij vanuit hun regionale blik aanbevelingen doen op het gebied van volkshuisvesting. Het betreft overigens geen dwingend advies, maar afwijking hiervan moet wel voldoende gemotiveerd worden.
Conclusie
Vanaf begin dit jaar hebben gemeenten dus de mogelijkheid om in de huisvestingsverordening extra instrumenten op te nemen. Voordat van deze bevoegdheden gebruik wordt gemaakt, moet altijd de vraag gesteld worden of de inzet van de instrumenten noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte en/of dit noodzakelijk is voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
Of gemeenten op grote schaal gebruik gaan maken van de nieuwe instrumenten en wat de effecten hiervan zijn in de praktijk, zullen we nog moeten afwachten. Of het daadwerkelijk een bijdrage levert aan het doel van de wet, de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte, is dan ook nog maar de vraag.