Gemeenten, maar ook Waterschappen, hebben veel opstallen in bezit. Denk daarbij aan wegen, rioleringen, waterschapswerken/kunstwerken en zoals in dit geval, een gemeentelijke sporthal met tribune. Op een bezitter van een dergelijke opstal rust op basis van artikel 6:174 BW een risicoaansprakelijkheid.
Hoe dat in de praktijk uitwerkt blijkt uit een recent arrest van het Hof Den Haag van 22 augustus 2017 over iemand die ten val kwam op een sporttribune (ECLI:NL:GHDHA:2017:2331).
U kent het wel, een overvolle tribune met gladde kuipstoeltjes zonder leuning en met een onnavolgbaar patroon van traptreden. In deze door het Hof beoordeelde zaak ging het om een bezoekster van een uitverkochte basketbalwedstrijd die bij het afdalen van de tribune, om precies te zijn bij trede 7, ten val is gekomen. Het leverde haar niet alleen een blauw scheenbeen en een bloedneus op, maar ze heeft daarbij ook letsel aan haar linkerelleboog opgelopen (radiuskopfractuur).
Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid zet het Hof voorop dat artikel 6:174 lid 1 BW een risicoaansprakelijkheid vestigt. In essentie komt het erop neer dat als een opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, de bezitter van die opstal in beginsel aansprakelijk is. Met verwijzing naar het arrest Dijkdoorbraak Wilnis (ECLI:NL:HR:2010:BN6236) en het arrest Gemeente Deventer/Reaal (ECLI:NL:HR:2014:831) komt het Hof met een mooi principieel beslisschema dat ik om die reden ook integraal overneem:
Bij het antwoord op de vraag of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de betreffende trap in de sporthal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Daarbij zijn tevens de criteria van het Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, LJN AB7079, NJ 1966, 136) van betekenis. In dat verband moet beoordeeld worden in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij die beoordeling dient met name in aanmerking te worden genomen in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is (vergelijk onder meer HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013, 366, X/Het Land Curaçao).
Het voorgaande is niet nieuw en sluit ook aan, zoals blijkt uit de redeneringen van het Hof, bij de stand van de jurisprudentie. Dit arrest is vooral het signaleren waard, omdat het Hof hier mijns inziens de juiste verbanden legt tussen de jurisprudentiële uitgangspunten. Bij risicoaansprakelijkheid voor opstallen gaat het om objectieve kennis/de stand van de wetenschap. Op basis van die objectieve maatstaven moet worden beoordeeld of de opstal voldoet, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan. Daarbij moet ook bezien worden hoe groot de kans is dat er daadwerkelijk gevaar ontstaat en welke maatregelen dat gevaar redelijkerwijs zouden hebben kunnen voorkomen en hoe bezwaarlijk het nemen van dergelijke maatregelen (financieel) zou zijn geweest (de aloude Kelderluik-criteria).
Daarmee zijn we er echter nog niet, want er moet ook worden meegewogen dat niet iedereen op elk moment oplettend en voorzichtig is. Vergelijk in dit verband ook recent de casus zwembad Nijkerk (ECLI:NL:RBMNE:2017:3055), waar beoordeeld moest worden of een glijbaan in het gemeentelijk zwembad voldeed. Daarbij moest volgens de rechtbank Midden-Nederland rekening worden gehouden met het te verwachten roekeloos gedrag van met name jeugdigen.
Terug naar de sporttribune in Leiden. Ook daar liep het niet goed af voor de gemeente, waarbij het Hof nog overweegt dat het gevaar zonder bezwaar had kunnen worden voorkomen door bijvoorbeeld te korte trapdelen te verlengen. Het Hof maakt ten slotte ook nog duidelijk dat binnen het kader van de risicoaansprakelijkheid de schadelijdende partij beschermd wordt tegen het bewijsrisico dat is verbonden aan de onzekerheid over de precieze toedracht van een ongeval. Het Hof vindt dat er om die reden ruimte is voor toepassing van de zogenaamde omkeringsregel, zoals die volgt uit het arrest Smeets/Gemeente Heerlen (ECLI:NL:HR:2008:BG1890).