Wij krijgen met enige regelmaat vragen van woningcorporaties over huurders die zich onbeschoft en soms zelfs agressief gedragen tegenover medewerkers. Wanneer sprake is van fysiek geweld, kan dit leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.
Zo heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in 2015 een huurovereenkomst ontbonden en een huurder veroordeeld tot ontruiming van zijn woning vanwege het dichtgooien van een deur waardoor een medewerker van de verhuurder klem kwam te zitten. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeelde een huurder in kort geding eveneens tot ontruiming van zijn woning vanwege het feit dat hij een medewerker van de woningcorporatie (onder meer) tegen een muur had geduwd, met schrammen en blauwe plekken tot gevolg. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in een uitspraak uit 2017 bevestigd dat ook mishandeling van een partij die door een woningcorporatie wordt ingeschakeld voor werkzaamheden in of aan de verhuurde woonruimte (in dit geval een stukadoor) niet wordt getolereerd.
Over de situatie waarbij geen sprake is van fysiek geweld, maar wel van ander (zeer) kwalijk gedrag van een huurder (zoals bijvoorbeeld verbaal geweld), is minder duidelijkheid in de rechtspraak. De tendens in de rechtspraak lijkt te zijn dat medewerkers van een woningcorporatie geacht worden een dikke huid te hebben.
Eind 2019 heeft de Rechtbank Gelderland een interessante uitspraak gewezen over een huurder die onder meer kwetsende vlogs maakte over de medewerkers van de woningcorporatie waarvan hij huurde.
Waar eerder al gebreken aan de huurwoning en de aanwezigheid van hennepplanten onderwerp van procedures tussen de betreffende verhuurder en huurder waren, is een nieuw geschil ontstaan over het gedrag van de huurder jegens de medewerkers van de woningcorporatie. Zo stuurde de betreffende huurder e-mails aan een medewerker van de corporatie waarin hij onder meer schreef: “Ik hoop dat je weg rot in de hell”, “jij wil bonje die krijg je”, “al kost het mn leven dat weet u dat er bloed aan uw handen kleeft”.
De verhuurder heeft de huurder op zijn gedrag aangesproken en hem verschillende keren (zelf) een (steeds verdergaand) contactverbod opgelegd. Vervolgens is huurder op zijn openbare Facebook-pagina stukjes gaan plaatsen waarin hij onder andere over misstanden bij (woningen van) de woningcorporatie schrijft. Ook plaatst hij vlogs, die door iedereen kunnen worden bekeken. In circa tien vlogs worden medewerkers van de corporatie, meestal de directeur en één van de woonconsulenten, met hun naam genoemd en wordt beledigend en intimiderend over hen gesproken.
De verhuurder is het zat en start een kort geding procedure waarin ontruiming van de woning wordt gevorderd (NB: ontbinding van de huurovereenkomst kan in kort geding niet gevorderd worden, dat moet in een ‘gewone’ (bodem)procedure). Voor het geval de rechter ontruiming te ver vindt gaan wordt ‘subsidiair’ gevorderd dat de rechter de huurder een contactverbod oplegt en de huurder wordt veroordeeld tot het bewerken van de video’s op Facebook, bij overtreding waarvan hij een dwangsom aan de verhuurder moet betalen.
De rechtbank oordeelt dat de uitlatingen in de vlogs veel te ver gaan en zeker zijn aan te merken als onrechtmatig, er bovendien sprake is van schending van het contactverbod dat de verhuurder had opgelegd, en het vooralsnog aannemelijk is dat een in een bodemprocedure te maken belangenafweging zal kunnen leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst, maar toch wordt de gevorderde ontruiming afgewezen.
De rechtbank sluit namelijk niet uit dat het toewijzen van de (subsidiair gevorderde) ge- en verboden waartegen geen verweer is gevoerd, zal leiden tot het stoppen van het onrechtmatig gedrag en wellicht tot een (aanmerkelijke) verbetering van de onderlinge verhoudingen.
Het gevorderde contactverbod en de gevorderde veroordeling tot aanpassing van de vlogs op Facebook worden dus toegewezen, maar de gevorderde ontruiming niet. De huurder krijgt hiermee de kans om de in een bodemprocedure te maken belangenafweging positief te beïnvloeden.
De verhuurder komt vooralsnog dus (weer) niet van deze ‘lastige’ huurder af. De vraag die bij bestudering van deze uitspraak opkomt, is of de uitkomst van de procedure anders zou zijn geweest, als de verhuurder de subsidiair ingestelde vorderingen achterwege had gelaten.