Er zijn in de jurisprudentie diverse voorbeelden te vinden waarin voor wat betreft het in bezit nemen van overheidsgrond (‘publieke grond’) een strengere maatstaf wordt toegepast. De ratio daarachter is, zo volgt onder meer uit de arresten van Hof Den Bosch van 30 januari 2018 (1) en Hof Amsterdam van 25 juli 2023 (2), dat grondgebruik door particulieren regelmatig wordt gedoogd en zelfs voordelen voor de overheid kan opleveren (minder onderhoud en positieve bijdrage aan openbaar groen). Dat mag dan niet te snel leiden tot verlies van eigendom door de overheid, zo volgt uit de rechtspraak. Met het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2024 komt er een einde aan het idee dat er voor inbezitneming van overheidsgrond strengere eisen zouden gelden dan voor particuliere grond.
De casus
De Hoge Raad moest oordelen over een strook grond die optisch deel uitmaakte van de tuin van verweerder in cassatie (bewoner van de woning). De strook grond, die oorspronkelijk in eigendom was van de Gemeente Laarbeek, was vanaf 1990 door bielzen afgescheiden van de berm van de aangrenzende openbare weg. Deze bielzen zijn later vervangen door buxushagen. In 2010 zijn deze buxushagen gerooid en is de voortuin verder verlengd tot aan de molgoten van de openbare weg. Op de strook grond staan ook vier leilinden.
Juridisch kader
De Gemeente stelt zich op het standpunt dat zij nog altijd eigenaar is van de strook grond, terwijl de bewoner van de woning van mening is dat hij door verjaring eigenaar is geworden. Voor een succesvol beroep op verjaring ex artikel 3:99 BW of artikel 3:105 BW is vereist dat een burger (of zijn rechtsvoorganger) het bezit over een stuk grond heeft verkregen. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf. Daarvoor is het op grond van artikel 3:113 BW bepalend of iemand zich de feitelijke macht over het goed heeft verschaft. Wanneer iemand anders in bezit is van het goed, is de machtsuitoefening op zichzelf niet voldoende. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen en uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Het dient dan te gaan om een zodanige machtsuitoefening dat het bezit van de oorspronkelijke bezitter daardoor teniet wordt gedaan.
Het oordeel van de Rechtbank en het Hof
De Rechtbank geeft de Gemeente in eerste aanleg gelijk en stelt vast dat er geen sprake is van verjaring omdat de bewoner onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van inbezitneming.
Het Hof Den Bosch is in haar arrest van 6 juni 2023 van mening dat er wél sprake is van verjaring omdat de stook grond in bezit is genomen. Als bezitsdaad heeft onder andere te gelden het plaatsen van de bielzen, die later zijn vervangen door buxushagen, ter afbakening van de voortuin. Het Hof benadrukt dat het in dit specifieke geval niet vereist was dat de toegang door middel van een hek of op andere wijze volledig ontoegankelijk werd gemaakt. Van belang is verder dat de voortuin altijd als één geheel is onderhouden en op den duur ook volledig opnieuw is aangelegd en ingericht. Voor wat betreft de vier aanwezige leilinden stelt het Hof vast dat deze door de wijze waarop ze zijn gesitueerd onderdeel van de tuin uitmaken en niet ter inrichting van het openbaar gebied zijn geplant. De bomen bevinden zich alleen ter hoogte van de gevel van de woning en komen verder in het staatbeeld niet voor. Naar het oordeel van het Hof had het voor de Gemeente, zeker nu zij zelf had aangegeven dat de leilinden op het perceel van bewoners stonden, duidelijk moeten zijn dat zij op het punt stond haar eigendom te verliezen.
Het oordeel van de Hoge Raad
De Gemeente gaat in cassatie en stelt zich op het standpunt dat het Hof heeft miskend dat voor inbezitneming van publieke grond een strengere c.q. bijzondere maatstaf geldt op grond waarvan niet te snel mag worden aangenomen dat iemand de intentie heeft het stukje grond voor zichzelf te houden. De Hoge Raad gaat niet mee in deze redenering. De Hoge Raad stelt voorop dat het om een objectieve maatstaf gaat en er geen afzonderlijke maatstaf geldt voor overheidsgrond. Wel moeten alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de bestemming van het goed waarom het gaat, in het kader van de verkeersopvattingen tegen elkaar worden afgewogen. Dit volgt reeds uit de bestaande wettelijke regels die gelden ten aanzien van inbezitneming. Stel dus dat er sprake is van een publieke/openbare bestemming van een stukje grond, dan kan die omstandigheid meebrengen dat er minder snel sprake zal zijn van inbezitname. Het gaat dus niet om degene die eigenaar is van het stukje grond (de overheid) maar alleen om de bestemming ervan (bijvoorbeeld openbaar groen).
Belang voor de praktijk
Op basis van de jurisprudentie konden overheden zich nog wel eens succesvol op het standpunt stellen dat enkel op basis van het feit dat het om overheidsgrond (dus niet per definitie grond met een openbare bestemming) ging, er minder snel sprake kan zijn van verjaring van die grond. Het enkele feit dat een stukje grond in eigendom is van een overheid, kan echter niet (meer) leiden tot toepassing van een andere/strengere maatstaf. Dat maakt dat het voor overheden nu nog belangrijker wordt om ongewenste inbezitname in de gaten te houden. Dit vergt een preventieve rol om het eigendom te monitoren en in te grijpen waar nodig.
- Hof Den Bosch 30 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:347
- Hof Amsterdam 25 juli 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1806